De treurwilg smacht en danst

The Cure kan na al die jaren nog klinken als een indiebandje dat iets te bewijzen heeft en de gitaren maar wat graag laat loeien. De songs uit hun poppy repertoire brengen het publiek nog altijd in extase.

Het newwave-nostalgiecircuit viert hoogtij. Volgende zondag kunnen de liefhebbers van donkere synths, dweperige romantiek en zwarte mascara hun hartje ophalen op Sinner’s Day, afgelopen zaterdag was het verzamelen geblazen in het Sportpaleis voor The Cure.

The Cure
Foto: Koen Bauters

Al kun je The Cure bezwaarlijk een nostalgieband noemen. Robert Smith en de zijnen bewezen met verve dat je ook na een carrière van meer dan dertig jaar nog steeds kunt klinken als een indiebandje dat iets te bewijzen heeft. Een technisch bijzonder sterk onderlegd indiebandje, dan wel.

Slappe koord

De laatste jaren maakte The Cure er een gewoonte van om zijn sets op te delen: een relatief korte hoofdset, gevolgd door drie tot vier ‘bisrondes’ – als je die blokken van minstens vier songs tenminste nog zo kunt noemen. De setlist verandert voortdurend en wordt vooral niet beperkt tot de hits. Voor de ware The Cure-adepten was het dan ook smullen van minder bekende pareltjes en zelfs onuitgebrachte songs. In die laatste categorie paste ‘It can never be the same’, dat Smith opdroeg aan Leonard Cohen. Op het videoscherm achter de band flakkerde een kaars en Smith zong in zijn kenmerkende, smachtende stijl: ‘There won’t be another one’. Dat gaat natuurlijk op voor Cohen, maar evengoed voor Robert Smith zelf. Niemand danst mooier op die slappe koord tussen puberale romantiek en volwassen emotie, zoals hij deed in het langoureuze ‘Pictures of you’. En welke vijftiger komt nog weg met rode lipstick, zwartomrande ogen en een treurwilgkapsel? Alleen Robert Smith.

Toeters noch bellen

Niemand danst mooier op de slappe koord tussen puberale romantiek en volwassen emotie dan Robert Smith

The Cure bediende de fans op hun wenken. De meerwaardezoekers mochten zwelgen in de obscure toppers, de danslustigen konden zich uitleven op de pophits. We waren nog maar net meegesleurd in de rauwe rock van ‘Never enough’ of daar kregen we de opzwepende seventiesfunk (die intro had zó van Earth, Wind & Fire kunnen zijn) van ‘Hot hot hot!’ in de schoot geworpen. The Cure deed het bovendien zonder al te veel toeters en bellen: geen uitzinnige decors, geen uitgekiend lichtplan, zelfs geen bindteksten. Of toch wel: Robert Smith vroeg tijdens ‘Wrong number’ ‘of hij misschien president Trump aan de lijn kon krijgen?’ Slimme zet. En slimme set, want na deze song ging de jukebox aan en kregen we als toetje onder meer ‘Friday I’m in love’, ‘Boys don’t cry’ en ‘Close to me’ voorgeschoteld. De stadionband die nooit een stadionband heeft willen zijn, bracht een vol Sportpaleis in extase. Hoed af.

Deze recensie verscheen op maandag 14 november in De Standaard.

Leave a Comment

Your email address will not be published.

You may like