Klaar voor het Sportpaleis

Dit stuk verscheen in verkorte vorm in De Standaard, op 16 november 2015.

Kensington
Foto: Koen Bauters

Dat de Nederlanders van Kensington afgelopen vrijdag voor een uitverkochte AB speelden, hebben ze meer te danken aan Q-Music dan aan Studio Brussel. De bandleden beseffen dat hun muziek – gitaarpop met stadionallures – beter in het kraam van de commerciële dan dat van de alternatieve radiozenders past.

“Q-music heeft ons vrij snel in de armen gesloten”, vertelt gitarist Casper Starreveld, wanneer we hem samen met drummer Niles Vandenberg voor het concert spreken. “Bij Studio Brussel lijkt men ons minder interessant te vinden; daar worden we nauwelijks gedraaid. Misschien is dat ook de reden waarom we nog niet op Pukkelpop of Rock Werchter hebben gestaan, terwijl we in Nederland wel op Pinkpop stonden. Of misschien is onze gitaarrock gewoon niet edgy genoeg voor jullie, dat kan ook.“ (lacht)

Het gaat de laatste jaren wel erg hard voor jullie. In Nederland verkopen jullie zowel de Ziggo Dome als de Heineken Music Hall uit. Een nieuwe standionband lijkt opgestaan.

Casper: “Stadionband klinkt zo oldschool. Ik associeer die term eerder met bands als Bon Jovi, Metallica of Kiss – de ouwe rotten, zeg maar. Het etiket houdt natuurlijk wel steek: in Nederland hebben we als relatief jonge band de stap gezet van het clubcircuit naar de grote zalen. Dat was in ons land al heel lang niet meer gezien. Enkel Kane, Anouk, Racoon en BLØF deden het ons voor. Maar zij waren van in het begin al commerciëler ingesteld dan wij.

Niles: “Wij waren initieel toch meer een indieband. We hadden al twee platen uitgebracht voor we onze eerste radiohit scoorden.”

Klinkt een beetje als het parcours dat Editors ook aflegde: van clubband naar stadionband, op vrij korte tijd.

Niles: “Absoluut, ook hun sound is bijgevolg enorm geëvolueerd. Als je in grote zalen speelt, schuif je op muzikaal vlak vanzelf een heel eind, op richting de grote gebaren.”

Casper: “Bij ons komt dat vooral neer op: meer galm. (lacht) Onlangs las ik een interview met Caleb van Kings of Leon. Vlak voordat zij doorbraken met ‘Sex on fire’, hadden ze vrijwel onafgebroken getoerd als support act voor Bob Dylan, U2 en Pearl Jam. “Door te spelen in die grote zalen, maak je andere muzikale keuzes”, vertelde hij. Dat is heel herkenbaar.”

Je vraagt je dan ongetwijfeld toch af: what’s next?

Niles: “Onze focus ligt nu op het buitenland. In Duitsland krijgen we stilaan een flinke voet aan de grond, en in België staan we voor een uitverkochte AB … Het is gaaf dat zoiets lukt. De volgende stap is natuurlijk het Sportpaleis.” (lacht)

Casper: “Ik ben liever een subtopper in Europa dan een topper in Nederland, die elk jaar opnieuw hetzelfde rondje van zalen doet. Iets opbouwen in het buitenland is een grotere uitdaging. Je moet in elk land weer from scratch beginnen, spelen in clubs voor dertig man. Als die dertig man dan enthousiast is, dan geeft dat toch weer een kick. Alsof je vijf jaar terug in de tijd gaat, maar dan met tien keer meer ervaring en bagage. We hebben er negen jaar over gedaan om te staan waar we nu staan in Nederland. Als het even lang duurt om in andere Europese landen door te breken, dan vind ik dat maar normaal. We nemen onze tijd. En zalen uitverkopen is niet ons ultieme doel. Het toeren op zich: daar gaat het om. Ook al omdat je het als band meer van je concerten moet hebben dan van je platenverkoop, op financieel vlak dan.”

 

De befkoning van België

 

De livereputatie van een band is belangrijker dan ooit.

Casper: “Voor fans is een concertbezoek een manier geworden om te tonen dat ze fan zijn. Vroeger holde je naar de platenwinkel voor de nieuwe plaat van de hotste band van het moment, en was het mooi meegenomen als die band ook nog eens in de buurt kwam spelen. Tegenwoordig moet je een band live omarmen om als fan je waardering te tonen. Die live-ervaring kun je namelijk niet downloaden.”

Jullie stonden afgelopen zomer niet op de Belgische festivals.

Niles: “Neen, maar dat is wel een droom. De organisatoren van Pukkelpop en Rock Werchter mogen ons gerust bellen als ze dit lezen.” (lacht)

Casper: “Volgens mij heeft dat te maken met het feit dat StuBru ons niet draait. Blijkbaar zitten daar mensen die ons niet zo chill vinden … Ik snap het ergens wel. Als je ziet wat in België aanslaat, Oscar & The Wolf of Balthazar bijvoorbeeld: dat is allemaal toch wat edgier dan de muziek die wij maken. Misschien is België gewoon niet zo op gitaarrock gericht? Hoewel, Anouk; die is toch ook groot bij jullie, hè?”

Jazeker. Maar ook De Jeugd is populair. En Dotan, en Blaudzun …

Casper: “Kijk, dat bedoel ik dus. Al die bands brengen een opvallend geluid; iets wat niet meteen strookt met de mainstream.”

Kennen jullie de schrijver Herman Brusselmans? Die heeft …

Casper: “Ons vermeld in een van z’n columns! Hebben we gelezen, hoor. Al was het wel met dichtgeknepen billen, want van Brusselmans zou je toch verwachten die ons afkraakt. Maar dat viel dus goed mee. Blijkbaar vindt hij onze song ‘Streets’ goed.”

Alsook de meisjes in de bijhorende clip. Dat dan ook weer wel.

Niles: “Toen we het aan de meisjes vertelden, was hun eerste reactie: Brusselmans? Is dat niet de befkoning van België?” (lacht)

In een interview met 3 voor 12 vermeldden jullie het concert van Nick Cave op Glastonbury als een voorbeeld van de betere publieksmennerij. Is die publieksparticipatie een vraagstuk voor jullie?

Casper: “We maken nu eenmaal muziek die uitnodigt om mee te doen, dus ja: daar staan we weleens bij stil. Publieksparticipatie kan je op allerlei manieren aanpakken. Er zijn de technologische trucjes met lichtshows en armbandjes van U2 en Coldplay. Maar je hebt ook Nick Cave, die op Glastonbury de hand vastgrijpt van een roodharig meisje in het publiek terwijl hij ‘Stagger Lee’ zingt. Als band moet je daar een evenwicht in vinden. Je kunt je ook heel afstandelijk opstellen en daarmee wegkomen, zoals The Black Keys. Of spelen dat je het niet naar je zin hebt, zoals Billy Corgan van The Smashing Pumpkins weleens deed.”

Kensington hield het vrijdagavond bij de obligate o-o-o-koortjes (waar ook landgenoot Dotan een patent op heeft) en deelde daarbij het publiek op in een team België en een team Nederland. Een team Duitsland had daar nog perfect bij gekund, want ook de Duitse ‘fansingtons’ – zoals de echte fans zichzelf noemen – waren ruim vertegenwoordigd.

Klassieke meezingers als ‘Streets’ en ‘Riddles’ kunnen de vergelijking met andere stadionbands van de nieuwe generatie – Editors en Kings of Leon voorop – makkelijk doorstaan. Maar tussen al die classic-rocksongs was het af en toe wel naar adem happen. De knipoog naar Paul Simon in het op afrodrums drijvende ‘Done with it’ en het Genesis-gitaartje in ‘Words you don’t know’ vormden een welkome, maar al te sporadische afwisseling. Volgende keer graag meer van dat. En ja, dat mag gerust in het Sportpaleis zijn.

Leave a Comment

Your email address will not be published.

You may like