Slow food en een Londense taxi

Wegens geen zin in de Britse versie van “Komen eten”, een onbeduidend Hollands feuilleton, een sentimentele wijvenfilm of ander televisioneel feestdagenopvulsel, werd het gisteren een avondje Canvas. We kwamen terecht bij “Plat préféré”, en bleven daar meteen ook bij hangen.

Jeroen Meus was op bezoek in Gypsy House, de Engelse cottage waar Roald Dahl zijn hele oeuvre bij mekaar heeft geschreven. De weduwe Dahl stuurde Meus op zijn eentje de schrijfhut van haar man zaliger in, want zelf kon ze dat niet aan. Sinds Roald Dahls dood ligt het schrijfhuisje in de tuin er onveranderd bij, en dat bracht duidelijk iets teweeg in het gemoed van Jeroen Meus. “Kijk, er liggen hier zelfs nog sigaretten van Roald Dahl”, zei hij terwijl hij een traan wegpinkte. “Ongelooflijk dat ik hier mag staan, een stom kokske uit België.”

Dat dat Leuvense kokske lang niet zo stom was als hij zelf beweerde, bleek al gauw wanneer hij aan de voorbereidingen begon van de Sunday roast die hij voor de familie Dahl en hun vrienden zou klaarmaken. Hij trok naar een gespecialiseerde runderkwekerij – Heston Blumenthal en Gordon Ramsay zijn er vaste klant – voor een uit de kluiten gewassen stuk rosbief: Longhorn-vlees, dat acht weken gerijpt had. Van de beenderen maakte hij een fond, die een hele nacht lang moest trekken. ‘s Anderendaags braadde hij het vlees en maakte er groenten, aardappelen en Yorkshire puddings bij.

Kijk, zo’n staaltje van slow food cooking – twee dagen lang in de weer zijn met één zondagsmaaltijd: daar neem ik mijn pet voor af. Jeroen Meus doet dat goed. En minder jachtig dan Jamie bovendien.

Na “Plat préféré” hield het trouwens niet op met de pret, want toen was er “Stephen Fry in America”. Een Brit in Amerika: had Louis Theroux dat niet al een keer gedaan? Wel, niet echt.

Stephen Fry is van een heel ander kaliber – een rasechte Londenaar met die typisch Britse mengeling van stijve gereserveerdheid en ontwapenende humor – en laat daardoor een heel ander Amerika zien dan Theroux. Waar die laatste voornamelijk rariteiten opzocht (het kon niet radicaal of absurd genoeg zijn), schetst Fry een iets breder beeld van Amerika. Zij het dan wel véél persoonlijker gekleurd. In North en South Carolina zingt hij de lof van al het natuurschoon (en inderdaad, de Indian Summer is er prachtig), maar wanneer hij met zijn Londense taxi door Miami rijdt vraagt hij zich hardop af of de stad naast “all these horrible concrete buildings” ook een gezellig centrum heeft.

Het zijn die persoonlijke indrukken die van “Stephen Fry in America” een bijzonder amusant reisverslag maken. Ik ben fan.

Leave a Comment

Your email address will not be published.

You may like