De achterflapfoto

Het Lief zuchtte, na twee pagina’s in Peter Terrins roman ‘Post mortem’: “Pfff … Waarom moeten zoveel boeken per se over schrijvers gaan?”

Ik antwoordde met een simpele verklaring:

“Mark Twain zei het al: write what you know. Schrijf over wat je kent. Welnu, als er iets is waar aspirant-schrijvers veel over weten, dan is dat het schrijven op zich. En de moeite die het kost om een succesvol schrijver te zijn. Dus daar heb je het. Wat is er makkelijker dan een struggling writer als hoofdpersonage te kiezen voor je boek? John Fante deed dat ook, en na hem Bukowski, Kerouac en Burroughs. Je zou dus wel kunnen stellen dat het een beproefd recept is.”

(Overigens ben ikzelf op dit ogenblik bezig in John Fantes ‘Ask the dust’, vandaar de verwijzing. Ik doe dat ook een beetje om Het Lief te imponeren met name dropping; daar kan hij namelijk niet zo goed tegen. En o ja, aangezien ik altijd minstens drie boeken tegelijkertijd lees, spreekt het vanzelf dat ik op dit moment ook bezig ben in ‘Post mortem’.)

Dat hij na de fotograaf-passage pas door had dat het verhaal autobiografisch was, meldde Het Lief vervolgens. Terrin beschrijft daarin de fotograaf die langskomt bij de hoofdpersoon, de onbekende auteur Emiel Steegman, om het portret voor de achterflap van zijn boek te nemen. In die beschrijving herken je heel duidelijk de achterflapfoto van Terrin zelf.

Sterker nog, in de beschrijving van de fotograaf (“Het was een knappe man met gitzwart haar en diepe ogen, die hem warmhartig tegemoetkwam.”) herkende ik meteen Stefan Vanfleteren.

Dat was Het Lief vast ontgaan. Hij kan namelijk geen namen onthouden. En dus ook geen namen aan gezichten koppelen. Vandaar dat die name dropping hem altijd weer op stang jaagt.

Leave a Comment

Your email address will not be published.

You may like